130 Nederlandse samenvatting (Dutch summary) Een belangrijke methodologische vernieuwing betreft de ontwikkeling en toepassing van nieuwe indicatoren die intra-Europese arbeidsmobiliteit preciezer in kaart brengen. Deze vullen een significant gat in het bestaande onderzoek, dat doorgaans onvoldoende onderscheid maakt tussen verschillende migratietypen of hun respectieve implicaties. Door traditionele immigratie-indicatoren (zoals het aandeel buitenlandse geboorten) te combineren met gegevens over arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europese lidstaten naar West-Europa, wordt een migratievorm onderzocht die zowel politiek gevoelig als economisch relevant is binnen het kader van Europese integratie. De bevindingen leveren een krachtig tegengeluid op ten opzichte van de ‘race-to-the-bottom’-theorie. Uit meerdere analyses blijkt dat immigratie—met name arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa—niet samenhangt met een afbouw van sociaal beleid. In sommige contexten is zelfs sprake van stijgende sociale uitgaven of beleidsinspanningen ter versterking van de welvaartsstaat. Dit suggereert een grotere veerkracht van Europese welvaartsstaten dan vaak wordt verondersteld, en wijst op het vermogen van beleidsmakers om herverdelende instituties aan te passen aan demografische veranderingen. Een mogelijke verklaring hiervoor ligt in het concept van ‘embedded liberalism’: overheden kunnen sociale bescherming uitbreiden als reactie op de economische of sociale onzekerheden die gepaard gaan met open grenzen en arbeidsmobiliteit, met als doel publieke steun voor een open economie te behouden. Een verwante verklaring is de compensatiehypothese: burgers kunnen juist méér sociale bescherming verlangen in tijden van verhoogde arbeidsmobiliteit, wanneer gevoelens van baanonzekerheid toenemen—ongeacht of deze gevoelens objectief gerechtvaardigd zijn. Een van de empirische bevindingen van deze dissertatie is dat intra-Europese arbeidsmobiliteit positief samenhangt met gepercipieerde baanonzekerheid in ontvangende landen, wat op zijn beurt aanleiding kan geven tot meer publieke steun voor het behouden of uitbreiden van sociaal beleid gericht op het verminderen van gepercipieerde arbeidsmarktrisico’s geassocieerd met migratie. Naast inzichten uit de politieke economie maakt deze dissertatie gebruik van psychologische en sociologische theorieën, waaronder de intergroepscontacttheorie. Deze stelt dat intensiever contact tussen groepen negatieve stereotypering en ‘welfare chauvinism’ kan temperen, en daarmee steun voor universeel sociaal beleid kan bevorderen. In regio’s met beperkte migratieervaring kan gebrek aan dergelijke contacten de voedingsbodem vormen voor angst en vijandige opvattingen over de impact van migratie op sociale voorzieningen. Naast de empirische bijdrage levert deze dissertatie ook een theoretische bijdrage aan debatten binnen de comparatieve politieke economie. Theoretische argumenten die stellen dat immigratie noodzakelijkerwijs leidt tot
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw