165 naar minder intensieve CGT en is niet uit te sluiten dat de gevonden verschillen in effectiviteit samenhangen met de verschillen in intensiteit. Een andere beperking hangt samen met het aantal deelnemers in de effectstudies: als dat groter was geweest, dan hadden we mogelijk meer en duidelijkere verschillen gevonden. Conclusie Zowel de behandeling met CGT+ als met DGT-BED leidt tot een duidelijke en in veel opzichten vergelijkbare afname van klachten. De significante verschillen díe we hebben aangetroffen zijn inconsistent over twee studies, maar wel consistent in het voordeel van CGT+. We willen echter niet concluderen dat DGT-BED maar beter opzij geschoven kan worden. De substantiële klachtreductie wordt immers in DGT-BED bereikt met bijna de helft van de face-to-face therapietijd. Dit maakt DGT-BED zeer waarschijnlijk kosteneffectiever. Bovendien is er in een wezenlijke uitkomstmaat consistent geen verschil: de afname van het aantal objectieve eetbuien op langere termijn. Al met al maakt dit DGT-BED tot een interessante behandeloptie en een mogelijk alternatief voor CGT. Tegelijkertijd dient CGT, o.b.v. dit proefschrift en de bredere literatuur, overall de eerste keus behandeling te blijven voor BED. Voor bepaalde subgroepen met erg hoge scores op emotioneel eten, veel problemen met het opmerken van lichamelijke signalen en/ of problemen met het identificeren van gevoelens zou DGT-BED de eerste keus kunnen zijn. Verder kunnen effectieve behandelingen voor BED mogelijk verbeterd worden door bepaalde aspecten specifiek aandacht te geven voor of tijdens behandeling. Het gaat dan met name om zorgen om lichaamsvorm, overwaardering van lichaamsvorm en -gewicht, emotioneel eten, het opmerken van lichamelijke signalen en depressieve symptomen. De onderzoeksbevindingen in dit proefschrift bieden handvatten voor verbetering van de klinische praktijk. Tegelijkertijd zetten de bevindingen uit die klinische praktijk vraagtekens bij de onderliggende theoretische modellen: DGT-BED levert globaal genomen niet wat we verwachten en CGT+ doet het niet beter in subgroepen die hoog scoren op specifieke ‘CGT’-kenmerken. Zo biedt de wetenschap input voor de praktijk van alledag en daagt de klinische praktijk de theorie uit. Toekomstig onderzoek zou zich vooral moeten richten op een beter begrip van hoe behandelingen werken en wat voor wie het beste werkt. In de wetenschap dat vroege verandering richting het gewenste einddoel een robuuste voorspeller is voor uiteindelijk therapieresultaat in psychologische behandelingen, zou de aandacht daarbij uit moeten gaan naar de groep die geen vroege verandering laat zien met eerste keus behandelingen. Daarbij is input vanuit de klinische praktijk essentieel, want theorie alleen gaat het antwoord niet geven. Nederlandse samenvatting
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw