163 eten (relevant volgens DGT-BED). Een aantal variabelen bleek inderdaad van invloed. Mensen met weinig overwaardering van lichaamsvorm en -gewicht, weinig zorgen om lichaamsvorm of een beter zelfbeeld bij aanvang van de behandeling lieten, bij afronding van de behandeling, meer afname van eetbuien zien in CGT+ dan in DGT-BED. Hetzelfde beeld kwam naar voren voor lage scores op emotioneel eten (bij het einde van de behandeling) en moeite met het identificeren van gevoelens (bij follow-up). Voor de mensen met de hoogste scores op emotioneel eten en moeite met het identificeren van gevoelens nam het aantal eetbuien meer af in DGT-BED dan in CGT+ (respectievelijk bij afronding van behandeling en bij follow-up). Alleen voor emotioneel eten vonden we een groot effect, alle andere significante effecten waren klein. Lijnen, zorgen om gewicht, emotionele disregulatie, depressie en angst lieten geen significante moderatie-effecten zien. Dit suggereerde dat de beginscores op deze variabelen niet van invloed waren en dus minder relevant voor de keuze van CGT+ of DGT-BED (gekeken naar het verwachte therapieresultaat). Daarmee liet deze studie zien dat de behandeling van BED wellicht kan worden verbeterd door mensen met specifieke kenmerken (met name de mate van emotioneel eten en moeite met het identificeren van gevoelens, overwaardering van lichaamsvorm en -gewicht, zorgen om lichaamsvorm en zelfwaardering) te matchen met CGT of DGT-BED. Predictie Al eerder, nog voor de start van de effectonderzoeken, onderzochten we in een grote groep mensen met (subklinische) BED, die allen CGT+ hadden afgerond, welke variabelen bij de start van de behandeling het therapieresultaat bij afronding van de behandeling voorspelden en welke variabelen bij het einde van de behandeling voorspellend waren voor follow-up, zes maanden na het einde van de behandeling (Hoofdstuk 2). We gebruikten de mate van eetbui-pathologie (scores op de subschaal Boulimia van de EDI-1) als uitkomstmaat. Een lagere mate van eetbui-pathologie, een hogere mate van het najagen van dunheid en een sterker vermogen om lichamelijke sensaties waar te nemen bij aanvang van de behandeling, bleken op de korte termijn een beter effect te voorspellen. Deze variabelen waren ook aan het einde van de behandeling voorspellend voor het behandelresultaat bij follow-up. Verder bleek meer tevredenheid met het lichaam een beter resultaat op de korte termijn bij vrouwen te voorspellen, en was deze variabele, aan het einde van de behandeling, algeheel voorspellend voor follow-up. Hogere depressiescores bij de start voorspelden meer eetbui-pathologie als deze werden gemeten met de maat SCL-90 Depressie, maar niet als deze werden gemeten met de maat BDI. In Hoofdstuk 5 onderzochten we, als vervolg op Hoofdstuk 2, welke variabelen bij aanvang van de behandeling het therapieresultaat bij afronding van de behandeling voorspelden en welke variabelen bij de start van de behandeling voorspellend waren Nederlandse samenvatting
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw