Thesis

162 sprake van een ongelijk speelveld. Op basis van de theorie vermoedden we dat DGT-BED desondanks tot betere resultaten zou leiden. Aan de eerste vergelijkende studie (Hoofdstuk 3) namen alleen mensen deel met BED, waarbij tevens sprake was van obesitas en een sterke eetdrang bij negatieve emoties. We veronderstelden dat deze subgroep een extra grote kans had om van DGT-BED te profiteren. Deelnemers werden in de regel op basis van toeval toegewezen aan CGT+ of DGT (randomisatie). In het ideale geval zou toeval alles bepalen maar dat bleek praktisch gezien niet helemaal haalbaar (vandaar een quasi-gerandomiseerd onderzoeksdesign). Beide groepen bleken aan het einde van de behandeling en bij follow-up (zes maanden na einde behandeling) aanzienlijk verbeterd te zijn. Het percentage mensen dat klinisch relevante verandering liet zien was vergelijkbaar. Echter, in tegenstelling tot onze verwachting, namen het aantal eetbuien en de eetstoornispathologie het meest af in de CGT+ groep. Ook vonden we verschillen ten gunste van CGT+ bij emotionele disregulatie en zelfwaardering. Was dit resultaat typerend voor deze specifieke groep patiënten of zou die ook gelden voor een bredere groep mensen met (subklinische) BED? Om deze vraag te beantwoorden herhaalden we de analyses van de eerste effectiviteitsstudie bij patiënten die in dezelfde periode werden behandeld binnen Amarum middels CGT+ of DGT-BED, maar die niet mee wilden doen met de eerste studie of die niet aan de inclusiecriteria van de eerste studie voldeden. In deze tweede vergelijkende studie werd niet gerandomiseerd maar bepaalden andere factoren, waaronder de voorkeur van de patiënt, wie aan welke behandeling deelnam. Wat bleek? Globale eetstoornispathologie nam sneller af met CGT+. Ook had de CGT+ groep bij follow-up, zes maanden na het einde van de behandeling, minder depressieve klachten. Tegelijkertijd leidde ook DGT-BED, met minder therapietijd, tot duidelijke, klinisch relevante verbeteringen. Zowel aan het einde van de behandeling als bij follow-up vonden we geen verschillen tussen de twee groepen in de afname van het aantal eetbuien. Ook was er geen verschil in eetstoornispathologie bij follow-up. Verder zagen we bij follow-up een trend richting terugval in globale eetstoornispathologie in de CGT+ groep. Kort samengevat, de bevindingen uit de originele studie (Hoofdstuk 3) werden maar gedeeltelijk gerepliceerd. De verschillen tussen de twee behandelgroepen waren in deze studie veel kleiner. Moderatie In Hoofdstuk 5 gingen we na of de sterkte van de relatie tussen behandelvorm (CGT+ / DGT-BED) en therapieresultaat werd beïnvloed door kenmerken die al bij aanvang van de behandeling aanwezig zijn (moderatie-analyses). We kozen kenmerken die volgens de theorieën relevant zouden zijn voor minimaal één van beide behandelingen bijvoorbeeld overwaardering van lichaamsvorm en -gewicht (relevant volgens CGT) en emotioneel Nederlandse samenvatting

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw