77 Argumenteren vanuit identiteitsverschillen: Discours Ethiek worden in het ‘algemeen belang’ van alle potentieel betrokkenen (Habermas 1983a, 67).89 Het principe luidt:90 (U) “A norm is valid when the foreseeable consequences and side effects of its general observance for the interests and value-orientations of each individual could be jointly accepted by all concerned without coercion.” (Habermas 1998, 42) Uit (U) kunnen geen praktische normen worden afgeleid. Net als de regels voor argumentatie is (U) een stilzwijgende aanname voor partijen in een praktisch discours. Ook spreekt Habermas over (U) als principe dat gebruikt kan worden om te testen of een in een discours voorgestelde norm universeel geldig is (Habermas 1983a, 103). Dus, als een gemeenschap de geldigheidsclaim ten aanzien van een norm overweegt te accepteren, kan met behulp van (U) worden nagegaan of de voorgestelde norm universeel rechtvaardig is. Dat wil zeggen dat betreffende norm geaccepteerd zou worden in elke discours, waar en wanneer dan ook.91 Een dergelijke overeenstemming drukt volgens Habermas een algemeen of gezamenlijk belang (‘common will’) uit (Habermas 1983a, 67) Met dit Universaliseerbaarheidsprincipe kan een praktisch discours gezien worden als een procedurele realisatie van een Kantiaanse universaliteit.92 Kant en Rawls realiseerden universaliteit door idealiseringen waarin de concrete identiteiten van mensen geen rol spelen. De op die manier gegeneraliseerde ‘personen’ redeneren monologisch en concluderen eenduidig tot universele morele principes. In de Discours Ethiek wordt de universaliteit conform (D) dialogisch bepaald in een feitelijk, praktisch discours, waarin (U) door alle deelnemers verondersteld wordt. 89 Seyla Benhabib heeft erop gewezen dat Habermas circulaire of normatieve aannames lijkt te hanteren, bijvoorbeeld als ‘every subject with the competence to speak’ wordt geïnterpreteerd als ‘natural language speakers’, waardoor bijvoorbeeld kinderen er niet bij zouden horen (Benhabib 1986, 306–7; Rehg 1994, 40). William Rehg betoogt dat de frase ‘with the competence to speak’ formeel moet worden begrepen in relatie tot het onderwerp van een praktisch discours en niet als een bepaling op voorhand van wie er competent wordt beschouwd. Zo beschouwd kunnen bij het rechtvaardigen van een norm alle consequenties meegewogen onafhankelijk van de belangen die gerelateerd zijn aan een specifieke rol, van bijvoorbeeld ‘natural language user’ (Rehg 1994, 63). Verschillende critici betwijfelen of (U) nodig is en betogen dat (D) zelf als moreel principe geldig is, zie bijvoorbeeld (Heath 2001, 220–21) en (Benhabib 1986, 309). 90 Habermas gebruikt in verschillende publicaties ietwat verschillende formuleringen, waarbij de bedoeling net als bij de verschillende formuleringen van (D) wel gelijk blijft. 91 Aangezien een discours nooit onder volmaakte condities (conform de ‘Ideale Spraak Situatie’ (ISS)) zal plaatsvinden, is het in de praktijk noodzakelijk om altijd open te staan voor een nieuw discours over een reeds veronderstelde universeel geldige norm. Van universele geldigheid van een aan (U) geteste norm is sprake ‘onder ongewijzigde omstandigheden’. Of toepassing van de norm onder specifieke omstandigheden gerechtvaardigd is, moet worden opgelost in wat Habermas een ‘discourse of application’ noemt (Habermas 1991b, 37). 92 Met ‘Kantiaans’ bedoel ik een morele theorie die niet gebaseerd is op instrumentele rationaliteit van persoonlijke doelen (bij Kant: hypothetische imperatieven), maar op basis van universele normen (bij Kant: categorische imperatieven). Door waarheid en rechtvaardigheid door middel van communicatieve rationaliteit universeel te begrijpen is de Discours Ethiek te interpreteren als een dialogische Kantiaanse theorie. 3
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw