75 Argumenteren vanuit identiteitsverschillen: Discours Ethiek een ware overtuiging resp. rechtvaardige norm. Het kenmerk van een discours is dat rationele overeenstemming tot stand komt door ‘de kracht van het betere argument’ (“the force of the better argument”) (Habermas 1981b, 24). Voor een praktisch discours wordt dit uitgedrukt door het volgende -zogenaamde- ‘Discours principe’: (D) “Only those norms can claim to be valid that could meet with the acceptance of all affected in a practical discourse.” (Habermas 1998, 41)83 Dat overeenstemming bereikt moet worden door argumentatie voorkomt dat de Discours Ethiek vatbaar is voor willekeur. Als waarheid of rechtvaardigheid gedefinieerd zouden worden door simpelweg de feitelijke acceptatie van beweringen of normvoorstellen, dan zouden partijen van alles kunnen overeenkomen als waar of rechtvaardig, zelfs als het tegendeel direct waarneembaar is of de overeengekomen norm volledig indruist tegen morele intuïties. Neem bijvoorbeeld een moreel conflict waarin een van de partijen omvangrijker en machtiger is dan de ander. De dominante partij bedreigt de andere partij met gewelddadige vervolging als zij niet instemt met de norm die de dominante groep voorstelt. Als de onderdrukte groep instemt, is er feitelijk sprake van ‘overeenstemming’, maar het ontlopen van vervolging is niet wat Habermas bedoelt met het ‘betere argument’. Habermas betoogt dan ook dat er regels zijn die partijen wederzijds veronderstellen als zij door argumentatie overeenstemming trachten te bereiken. Deze regels zijn de (procedurele) voorwaarden die definiëren wanneer er sprake is van een ‘discours’. Een mogelijke formulering van deze veronderstelde ‘regels voor argumentatie’ is bijvoorbeeld:84 (1) “Every subject with the competence to speak and act is allowed to take part in a discourse. (2) a. Everyone is allowed to question any assertion whatever. b. Everyone is allowed to introduce any assertion whatsoever into the discourse. c. Everyone is allowed to express his attitudes, desires, and needs. (3) No speaker may be prevented, by internal or external coercion, from exercising his rights as laid down in 1 and 2.” (Habermas 1983a, 89) 83 De precieze formulering van (D) varieert in verschillende publicaties. In de hoofdtekst heb ik de recentste formulering aangehouden. In eerdere publicaties sprak Habermas ook wel van “approval of all affected in their capacity as participants in a practical discourse” (Habermas 1983a, 66). De essentie van zijn bedoeling met (D) blijft herkenbaar. 84 Habermas baseert deze formulering op (Alexy 1978), als een voorbeeld, niet als de enig mogelijke formulering. Alexy onderscheidt condities met betrekking tot ‘product’, ‘procedure’ en ‘proces’ (Habermas 1983a, 87–89). In de hoofdtekst zijn alleen de condities met betrekking tot ‘proces’ opgenomen omdat deze het meest relevant zijn voor praktische toepassingen. De condities met betrekking tot ‘product’ en ‘procedure’ betreffen de logische begrijpelijkheid en de waarachtigheid (wat dus als conditie wordt gesteld) van taalhandelingen. De nummering van deze procescondities volgt de wijze waarop ze meestal in de literatuur gepresenteerd worden. Naar (1) wordt ook wel verwezen als de ‘openbaarheids-conditie (‘publicity’, Habermas) of universaliteitsconditie (‘universality’) (Alexy). Naar (2) wordt verwezen als de symmetrie-conditie, omdat het symmetrische mogelijkheden voor deelname aan het discours voor allen bepaalt. Naar (3) wordt verwezen als de wederzijdsheid-conditie (“reciprocity”). Soms worden afwijkende formuleringen gebruikt, maar ik volg hier (Habermas 1983a, 86–89). 3
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw