591108-Bekkers

73 Argumenteren vanuit identiteitsverschillen: Discours Ethiek waar aanneemt, dan is het instrumenteel rationeel om het eigen handelen af te stemmen op dat gegeven. Claims die door een taalhandeling worden geïmpliceerd, noemt Habermas ‘geldigheidsclaims’ (‘validity claims’). Als iemand een bewering doet, dan claimt deze iets als ‘waar’. De uitspraak betreft dan een geldigheidsclaim in de objectieve dimensie, ofwel ten aanzien van hoe dingen in de wereld zijn. Habermas onderscheidt naast de claim van ‘waarheid’ nog twee andere dimensies waarin een uitspraak een ‘geldigheidsclaim’ kan constitueren: de sociale en de subjectieve dimensie (Habermas 1976, 68; 1981b, 15–16).77 De sociale dimensie betreft het reguleren van interpersoonlijke relaties. De geldigheidsclaim betreft dan de (morele) rechtvaardigheid van een norm waaraan handelingen kunnen worden getoetst. De subjectieve dimensie betreft wat voor iemand zelf present is in de vorm van gevoelens, verlangens, waarden et cetera. De geldigheidsclaim betreft dan de waarachtigheid78 van een uitspraak. Van waarachtigheid is volgens Habermas sprake als iemand in zijn of haar (toekomstige) gedrag ook laat zien wat hij of zij over zichzelf verklaart (Habermas 1983a, 59).79 Een geldige (en begrijpelijke80) claim is waar, rechtvaardig en/of waarachtig.81 Omdat dialoogpartners gedeelde achtergrondovertuigingen (in termen van Habermas: een ‘sociaal-culturele leefwereld’) hebben, worden in veel interacties de claims die door uitspraken worden geïmpliceerd niet ter discussie gesteld. Ieders handelingen zijn in dat geval onderling gecoördineerd. Als een claim wél wordt betwist, dan is de onderlinge handeling-coördinatie verstoord. Argumentatie moet er dan toe leiden dat het conflict door overeenstemming wordt opgelost en er sprake kan blijven van gecoördineerde actie (Habermas 1983a, 66–67). Hiertoe wisselen de dialoogpartners redenen, argumenten en/of bewijzen uit. Gegeven de handeling-coördinerende rol, worden de geldigheidsclaims voor waarheid, rechtvaardigheid en waarachtigheid door Habermas dialogisch begrepen. Ik zal de wijze waarop Habermas dit uitwerkt illustreren met een voorbeeld. Stel dat in een bepaalde gemeenschap de aardappeloogst is binnengehaald en opgeslagen in de schuur van de burgemeester. Een van 77 Habermas onderscheidt verschillende taalhandelingen in de objectieve, sociale en subjectieve wereld: bewerende (‘constative’), regulerende (‘regulative’) en expressieve/representerende (‘expressive’/’representative’) taalhandelingen (Habermas 1976, 58; 1981b, 329). 78 Habermas gebruikt de term ‘truthfulness’, hetgeen ik hier vertaal als ‘waarachtig’. Later in dit proefschrift zal ik de rationaliteit van deze subjectieve expressie aanduiden als ‘authenticiteit’. 79 Een theorie is voorstelbaar waarin subjectieve, mentale toestanden gereduceerd worden tot unieke neuro-fysische toestanden. In zulke theorieën is de rationaliteit van subjectieve expressie ook een kwestie van (objectieve) waarheid. In de Discours Ethiek wordt uitgegaan van een taalhandeling waarin men een subjectieve beleving interpreteert als bijvoorbeeld een bepaald verlangen. Er zijn wel neuro-fysische feiten, maar de wijze waarop deze in subjectieve ervaring geïnterpreteerd worden is niet te reduceren tot die feiten. Uitdrukking geven aan de subjectieve ervaring is daarmee geen kwestie van waarheid, maar van waarachtigheid (of authenticiteit). 80 Habermas geeft aan dat een taalhandeling ook claimt dat linguïstische conventies erdoor worden gerespecteerd, ofwel dat wat er wordt gezegd ook begrepen kan worden door de toehoorders. Voor de eenvoud laat ik in dit proefschrift puur taalkundige misverstanden buiten beschouwing. Ik neem dus aan dat partijen taalkundig begrijpen wat de ander bedoelt (hetgeen niet altijd wil zeggen dat alle gesprekspartners de hele betekenis van een begrip voor de ander op voorhand delen). 81 Het onderscheiden van drie afzonderlijke geldigheidsdomeinen voor uitspraken levert verschillende taalkundige en logische problemen op. Het onderscheid dat Habermas maakt kan geïnterpreteerd worden als verschillende manieren om de inhoud van een propositie te presenteren. Dit veronderstelt dat ‘waarheid’ niet begrepen wordt als een eigenschap van een object, maar als geldigheidsclaim voor een uitspraak (Heath 2001, 109–27, 181–95). In dit proefschrift zal ik deze taalkundige problemen van Habermas’ theorie niet problematiseren. 3

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw