591108-Bekkers

62 Hoofdstuk 2 deel dat geconstitueerd wordt door publieke redenen (de ‘rechtvaardigheidsmodule’) en een deel dat geconstitueerd wordt door niet-publieke redenen (‘particuliere overtuigingen’). (Rawls 1993, 140). In de praktijk zijn zulke redenen sterk met elkaar verbonden als verschillende onderdelen in het netwerk van commitments dat iemands identiteit vormt.63 Niet-publieke redenen die niet essentieel zijn, kan iemand scheiden van het publieke debat, maar wat hij of zij als essentieel beschouwt voor wie hij is, niet. Zowel de orthodoxe gelovigen en mening-liberalen hebben een niet-publieke reden voor hun standpunt dat respect voor religieuze gevoelens respectievelijk de vrijheid van meningsuiting prioriteit heeft. Beide redenen zijn essentieel voor ieders zelf-begrip. Als zulke aan iemands identiteit verbonden niet-publieke redenen uitgesloten worden van het publieke debat om tot een oplossing van een IRMC te komen, dan zullen zij geen ‘fair hearing’ ervaren (Pallikkathyail 2017, 421). Door deze voor hun identiteit essentiële redenen uit te sluiten, sluit Politiek Liberalisme hen wél als personen uit, terwijl zij tegelijkertijd wel degelijk in politieke zin kunnen streven naar eerlijke condities van samenwerking, ofwel redelijke burgers zijn. Rawls’ proviso -dat niet-publieke redenen ingebracht mogen worden, mits men desgevraagd publieke redenen kan geven- verzacht de uitsluiting enigszins, maar heft het niet op. De proviso impliceert nog steeds dat de niet-publieke redenen, die niet geherformuleerd kunnen worden als publieke reden buiten beschouwing worden gelaten (Rorty 1988, 258). In een ultieme poging om het onderscheid tussen redenen en personen vol te houden zonder dat redelijke burgers geheel buitengesloten worden, zou Rawls ook institutionele maatregelen kunnen treffen om te waarborgen dat mensen in de samenleving geïncludeerd blijven. Het recht om te leven volgens een ‘onredelijke’ levensbeschouwelijke doctrine zou beschermd kunnen worden (binnen de kaders van de redelijke instituties en wetten uiteraard) of het recht om onredelijke, niet-publieke redenen wel te mogen noemen in het publieke debat. Hoe Rawls groepen, die volgens Politiek Liberalisme onredelijk zijn, ook tegemoetkomt, hun niet-publieke redenen zullen geen rol spelen in de constitutie van instituties en wetten. Aangezien die niet-publieke redenen essentieel zijn voor de conflictpartijen, blijft het IRMC in stand. In een IRMC kunnen partijen wel streven naar eerlijke condities van samenwerking, maar niet-publieke redenen die essentieel zijn voor wie zij zijn, maken zij niet ondergeschikt aan publieke redenen. Zolang de oplossingen die de basisinstituties voortbrengen een beperking van hun zelf-expressie impliceert, zullen ze zich daartegen verzetten. Er is dan geen stabiliteit. Door zulke partijen als onredelijk te beschouwen, bepleit Politiek Liberalisme het waarborgen van stabiliteit door onderdrukking. Echter, ze streven wel naar eerlijke condities van samenwerking, dus de vraag is of het terecht is dat ze als ‘onredelijk’ worden beschouwd.64 63 (Waldron 2015, 124–27) wijst erop dat de basisinstituties gebaseerd zijn op een set van publieke en niet-publieke- redenen die elkaar ondersteunen. De rechtvaardigheidsmodule stelt randvoorwaarden aan wat voorstelbaar is als niet-publieke redenen. Zo is bijvoorbeeld de private overtuiging van de superioriteit van een geslacht of ras niet te verenigen met de politieke conceptie van rechtvaardigheid (Okin 1994, 30–31; Nussbaum 2011b, 11). 64 Een vergelijkbaar argument geeft (Nussbaum 2011a, 24–26) om te betogen dat het onderscheid tussen redelijkheid en onredelijkheid in ethische zin gemaakt moet worden en niet aan de hand van epistemische eigenschappen van levensbeschouwelijke doctrines. Nussbaum haalt Rawls zelf aan die op enig moment opmerkt: “reasonable comprehensive doctrines (…) are the doctrines that reasonable citizens affirm” (Rawls 1993, 36).

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw