40 Hoofdstuk 1 zich weliswaar in elkaar inleven en elkaar diepgaand begrijpen, maar alsnog vasthouden aan de eigen identiteit waardoor het conflict juist verdiept wordt. Of, als partijen zonder criterium wel tot een ander zelf-begrip concluderen dan maakt de willekeurigheid hiervan dat partijen er niet van verzekerd kunnen zijn dat een oplossing ook stabiel is. In deel II onderzoek ik of het mogelijk is dit ontbrekende criterium in te vullen. Het idee is om dit criterium - geïnspireerd door de Discours Ethiek – te baseren op een vorm van overeenstemming over identiteit. Belangrijke vragen bij dit idee zijn hoe dit precies mogelijk is en hoe zich dit verhoudt tot het desideratum van autonomie, dat wil zeggen dat eenieder in beginsel moet kunnen zijn wie hij of zij meent te zijn. Om deze vragen te beantwoorden zal ik ontwikkelingspsychologische inzichten benutten om nauwkeuriger dan Taylor’s ArticulatieEthiek te onderzoeken hoe mensen met verschillende identiteiten elkaar en zichzelf kunnen begrijpen, en vervolgens tot een transformatie van identiteit kunnen komen (hoofdstuk 5). Deze ontwikkelingspsychologische verdieping legt de basis onder de kernboodschap van dit proefschrift, namelijk dat het een ongerechtvaardigd misverstand is om uit te gaan van een min of meer vaststaande identiteit (paragraaf 5.2.3) en dat autonomie en authenticiteit niet individualistisch, maar intersubjectief moeten worden begrepen (paragraaf 6.1). Mensen groeien op binnen een gemeenschap die overtuigingen, normen en waarden deelt, ofwel binnen een ‘betekenishorizon’. Stap voor stap maken mensen zich deze betekenishorizon eigen in een socialisatieproces en ontwikkelen zo hun identiteit. Hun geest wordt letterlijk (mede) gevormd door die betekenishorizon (dit zal ik ‘mindshaping’ noemen). En aangezien een betekenishorizon dynamisch is, geldt dit ook voor identiteit. In dit socialisatieproces zijn er momenten waarop het door kinderen ontwikkelde zelf-begrip botst met de normatieve verwachtingen van de gemeenschap. Zulke identiteitsgerelateerde coördinatieproblemen worden opgelost doordat kinderen hun overtuigingen, normen en waarden, ofwel hun identiteit, transformeren (en de coördinatieproblemen groeien daardoor niet uit tot hardnekkige conflicten). Ook is het mogelijk dat de betekenishorizon van de gemeenschap een ontwikkeling doormaakt onder invloed van zulke botsingen met nieuwe generaties. Wat authentiek voor mensen is, wordt dan deels bepaald door de gemeenschappelijke betekenishorizon en deels door individuele invulling voor zover de betekenishorizon daar ruimte voor laat (dan wel aangepast wordt). Wat authentiek is, is dan ook intersubjectief bepaald. Dit betekent dat de ‘eigen’ waarden, overtuigingen, redenen en commitments waar een autonoom of authentiek iemand naar leeft niet exclusief ín een individu gevonden worden, en ook niet in een sociale groep, maar intersubjectief, dat wil zeggen ‘in de relatie tussen individu en anderen’. Authenticiteit is niet de onthulling van een ware identiteit die ieder mens diep van binnen bezit. Authenticiteit is ook geen conformisme aan de heersende waarden en normen in een gemeenschap. Van authenticiteit is sprake als er wederzijdse overeenstemming is over ieders zelf-begrip. Een zogenaamde ‘Transformatieve Dialoog’ stelt partijen in staat deze overeenstemming te bereiken. Hoe deze overeenstemming precies moet worden begrepen en hoe de autonomie van betrokkenen gewaarborgd is, werk ik in hoofdstukken 5 respectievelijk 6 uit. Als een kind succesvol is gesocialiseerd, heeft het zich de betekenishorizon van de gemeenschap eigen gemaakt. Zijn of haar zelf-begrip wordt door de omgeving dan herhaaldelijk
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw