248 Addendum elk willekeurig moment elke willekeurige transformatie gerechtvaardigd, waardoor oplossingen niet stabiel zijn. Uitdagingen voor bestaande theoretische denklijnen Uit de analyse van Politiek Liberalisme concludeer ik in hoofdstuk 2 dat de strategie van het privatiseren van identiteitsverschillen ongerechtvaardigd is voor identiteiten waarin publieke expressie van fundamentele waarden essentieel is. IRMC’s bestaan juist omdat identiteiten in publieke zin met elkaar conflicteren. Om een oplossing van IRMC’s te onderscheiden is een theorie nodig waarin de gehele identiteit in publieke zin betrokken is. De Discours Ethiek is een theorie waarin ieder aspect van iemands identiteit betrokken kan worden bij het oplossen van conflicten, maar kan alleen stabiele en rechtvaardige oplossingen onderscheiden als is voldaan aan wat ik noem een ‘moderne ethische aanname’. Deze aanname houdt in dat conflicterende partijen een identiteit hebben waarin universele morele normen altijd voorrang krijgen boven particuliere fundamentele waarden. In hoofdstuk 3 laat ik zien dat dit in IRMC’s niet verondersteld kan worden. Een verandering in het zelf-begrip van partijen in een IRMC richting deze moderne ethische aanname zou noodzakelijk zijn. Een discours waarin een verandering van zelf-begrip centraal staat noemt Seyla Benhabib een ‘moreeltransformatieve ervaring’. Zo’n moreel-transformatieve ervaring wordt in de Discours Ethiek echter niet geconceptualiseerd. De Articulatie-Ethiek biedt een theorie waarmee een discours als moreel-transformatieve ervaring geconceptualiseerd kan worden. Hiermee kan een stabiele en rechtvaardige oplossing van IRMC’s onderscheiden worden. In zo’n proces komen partijen door zich in elkaars identiteit in te leven tot een verfijnder zelf-begrip. Echter, vanuit het perspectief van elke identiteit moet een criterium voor ‘verfijnder’ gerechtvaardigd zijn. Zonder zo’n criterium kunnen partijen zich weliswaar in elkaar inleven en elkaar diepgaand begrijpen, maar alsnog vasthouden aan de eigen identiteit waardoor het conflict juist verdiept wordt. Of, als partijen zonder criterium wel tot een ander zelf-begrip concluderen dan maakt de willekeurigheid hiervan dat partijen er niet van verzekerd kunnen zijn dat een oplossing ook stabiel is. In hoofdstuk 4 laat ik zien dat de Articulatie-ethiek zo’n criterium ontbeert. Kortom, voor elk van de theoretische denklijnen zijn de uitdagingen te groot zijn om een stabiele en rechtvaardige oplossing van IRMC’s te kunnen onderscheiden. Dit lijkt steun te impliceren aan filosofen die beweren dat conflicten over fundamentele waarden niet opgelost kúnnen worden. Volgens deze ‘agonistische’ denkers is rechtvaardigheid er niet bij gebaat om naïef te hopen dat een universele consensus wèl tot stand kan worden gebracht. Die houding zou machtsuitoefening door dominante partijen juist kunnen legitimeren. Rechtvaardigheid is er volgens het agonistische denken bij gebaat het bestaan van zulke conflicten te accepteren en een dialoog te blijven voeren die niet gericht is op rationele consensus, maar op een verbetering van de onderlinge relaties ondanks de fundamentele verschillen. Ik deel met deze agonistische kritiek dat het belangrijk is om identiteitsgerelateerde morele conflicten ook als zodanig te herkennen en dat een dialoog op basis van rationele argumentatie alleen geen oplossing biedt. Op basis van de analyse van de drie theoretische denklijnen zie ik
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw