217 Institutionalisering van de Transformatieve Dialoog B zou dan een transformatie ondergaan onder valse voorwendselen van partij A. Er vindt dan een onderdrukkende vorm van mindshaping plaats, die hersenspoelen of ‘brainwashing’ genoemd kan worden. Stel dat na verloop van tijd duidelijk wordt wat er is gebeurd: de nieuwe identiteit van partij B is het resultaat van een proces waarin partij A zich anders voordeed. Er is -met terugwerkende kracht- helemaal geen authentieke wederzijdse overeenstemming over alternatieven van zichzelf. Partij B heeft geen verfijnder zelf-begrip verworven; hij is misleid door partij A. Afhankelijk van hoe lang partij A haar bedrog verborgen heeft gehouden, heeft partij B kostbare levenstijd geïnvesteerd in het uitdrukking geven aan een identiteit waarvan nu onduidelijk is of deze authentiek is. B heeft vanuit dit inauthentieke zelf-begrip wellicht dingen gedaan waar hij nu spijt van heeft. Juist omdat de Transformatieve Dialoog gaat over wie mensen zijn, is deze mogelijkheid van manipulatie een serieus te nemen probleem voor de Transformatieve Dialoog. Als niet helder is hoe onderscheid gemaakt kan worden tussen een authentieke identificatie en een gespeelde identificatie als een alternatief van zichzelf, kan de theorie van de Transformatieve Dialoog de autonomie van de deelnemers onvoldoende waarborgen. Dus, hoe kan op het moment van transformatie onderdrukkende machtsuitoefening door zulke manipulaties uitgesloten worden? De situatie in geval van een ongeldige authenticiteitsclaim kan vergeleken worden met een ongeldige waarheidsclaim. Een pretentie is een identiteit die niet authentiek is. In de objectieve dimensie is dat vergelijkbaar met een drogreden (een bewering die niet waar is). Het verschil in beide situaties is dat de drogreden betrekking heeft op een objectieve dimensie waar beide gesprekspartners afgezien van eventuele empirische verschillen ontologisch gezien dezelfde toegang toe hebben, terwijl de pretentie betrekking heeft op een subjectieve dimensie waar beide partijen geen gelijke toegang toe lijken te hebben. Op basis van rationele argumentatie kunnen partijen overeenstemming bereiken over een objectieve claim, ofwel een bewering over hoe iets feitelijk is. Partijen hebben alle argumenten en omstandigheden afgewogen en komen tot een overeenstemming. Zo’n overeenstemming over een bewering heeft geen absolute status, maar een voorlopige ofwel intermediaire. Na verloop van tijd kan blijken dat partijen iets over het hoofd hebben gezien, en dat zij hun overtuiging over het betreffende ‘feit’ moeten herzien. Een drogreden kan ontmaskerd worden naar aanleiding van nieuwe waarnemingen. In het geval van authenticiteitsclaims is de situatie vergelijkbaar. Ik heb in paragraaf 5.2.3 betoogd dat een asymmetrie in de toegang tot de subjectieve wereld eveneens niet ontologisch van aard is, maar empirisch. Dat wil zeggen dat iemand wel meer informatie heeft over zichzelf en daarmee tot een betrouwbaarder zelf-model zou kunnen komen, maar dat het niet uitgesloten is dat een ander op onderdelen een even nauwkeurig, of zelfs nauwkeuriger, model van die persoon kan vormen. Bovendien, in paragraaf 5.2.2 heb ik laten zien dat hoe mensen elkaar begrijpen niet primair een kwestie is van verklaren en voorspellen (mindreading), maar ook van elkaar vormen (mindshaping). Hoe iemand gekend wordt en hoe iemand zichzelf kent, heeft normatieve betekenis. Dit houdt in dat als de manipulerende partij A zichzelf inauthentiek identificeert als een bepaald alternatief van zichzelf, dan zal iedereen die A gelooft ook omgaan met A alsof A zich authentiek 7
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw