591108-Bekkers

192 Hoofdstuk 6 voor het bestaan van (intermediaire of partiële) authentieke, autonome, personen (zie ook het argument van Habermas in paragraaf 3.2.2). In dit argument gaat het er niet om dat John daadwerkelijk met iedereen een relatie van erkenning onderhoudt. Het gaat erom dat authentieke zelf-expressie in conceptuele zin alleen gewaarborgd kan zijn door een commitment aan de Transformatieve Dialoog met iedereen. Dit correspondeert met het intersubjectieve begrip van authenticiteit volgens de Stelling van Intersubjectieve Authenticiteit (SIA) (zie paragrafen 6.1.2 en 6.1.3). Kortom, het (mogelijk ongearticuleerde) universele commitment aan de Transformatieve Dialoog, dus ook met de tegenstander in het conflict, moet in de betekenishorizon van partijen in een IRMC verondersteld worden. Zoals aangegeven is dit argument behulpzaam om de irrationaliteit te verduidelijken van groepen die toch vasthouden aan de eigen identiteit en een IRMC door onderdrukking of manipulatie beogen ‘op te lossen’. Omdat openlijke gewelddadige onderdrukking hevig verzet kan oproepen en daarmee zelf-ondermijnende risico’s met zich mee kan brengen, zal zo’n groep de onderdrukking bij voorkeur onder de pretentie van moreel handelen plaats laten vinden. Dit kan bijvoorbeeld door de horizonovertuigingen in een samenleving te beïnvloeden. In de middeleeuwen heerste bijvoorbeeld het idee dat de koning door God benoemd is en er dus gedaan moet worden wat de koning zegt. Moreel verwerpelijke en alledaagse relatief onschuldige variaties van deze strategie komen in de echte wereld veelvuldig voor. Mijn argument impliceert dat onderdrukkers geen authentieke zelf-expressie kunnen hebben (en de onderdrukten natuurlijk ook niet). Stel dat de onderdrukkers slagen in hun opzet. Ze denken wellicht het goed voor elkaar te hebben, hun verlangens maximaal te bevredigen en hun belangen maximaal te dienen. Ze hebben echter geen criterium om onderscheid te maken tussen zelf-bedrog en een authentiek zelf-begrip. In de praktijk kan men dat proberen op te lossen door oprechte morele commitments te reserveren voor de eigen groep, bijvoorbeeld de eigen familie (in een maffiaclan) of andere leden van een elitegroep (in een militaire junta). Overeenstemming binnen die groep kan dan als criterium gelden voor de eigen (partieel) authentieke zelf-expressie. Vertrouwen op partiële authenticiteit is risicovol en kan zelf-ondermijnend zijn. Manipulatie is niet uit te sluiten (en misschien binnen een groep onderdrukkers zelfs wel te verwachten). Een maffiafamilie kan door een van zijn leden verraden worden. Een collega-militair kan loyaal zijn tot het moment dat hij een kans ziet zelf meer macht te verwerven. Een dictator denkt wellicht dat hij zelf boven manipulatie verheven is, maar er is geen rechtvaardiging voor die overtuiging. Waarschijnlijk kost die naïviteit hem op enig moment zijn kop. Andere dictators maken die fout niet, maar gaan weer ten onder aan wantrouwen (ofwel aan het ontbreken van een criterium dat authenticiteit van zelf-bedrog onderscheidt). Manipulerende groepen kunnen het, zeker als hun onderdrukking subtiel is en (tijdelijke) stabiliteit brengt, lang volhouden. Zij kunnen hun instrumentele belangen daar goed mee dienen. Ze kunnen ook de illusie creëren van respect, liefde en/of achting, maar van autonomie of authenticiteit is geen sprake.

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw