167 Rechtvaardiging van de Transformatieve Dialoog wel het eerste orde verlangen te hebben naar een sigaret et cetera. Een oneindige regressie (‘regress’) dreigt. Bovendien, alleen het zijn van een hogere orde (in de betekenis van ‘indirect’) verlangen, is niet voldoende om méér authentiek te zijn (Bransen 1996, 1). Waarom zou het eerste orde verlangen om te roken niet authentiek kunnen zijn, en het tweede orde verlangen om te stoppen juist inauthentiek? De vraag is dus hoe een tweede orde verlangen de status kan hebben om bepalend te zijn voor wat authentiek is voor een persoon. De regressie naar hogere orde verlangens kan volgens Harry Frankfurt worden voorkomen doordat een persoon zich identificeert met een bepaald tweede orde verlangen. Daarmee is niet uitgesloten dat zich ook een ander, tegenstrijdig tweede orde verlangen manifesteert. Er is dan alleen geen sprake van zomaar een conflict tussen twee tweede orde verlangens maar van een conflict tussen een verlangen waarmee de persoon zich heeft geïdentificeerd en een rivaliserend verlangen (Frankfurt 1987, 40). Deze identificatie is authentiek als het ‘wholehearted’, ofwel met overtuiging, plaatsvindt. Frankfurt omschrijft dit als volgt: “And making a commitment without reservation means that the person who makes it does so in the belief that no further accurate inquiry would require him to change his mind.” (Frankfurt 1987, 37) De identificatie is volgens Frankfurt dus niet willekeurig. De persoon in kwestie heeft geen reden om nog te reflecteren op eventuele derde orde verlangens, want hij is ervan overtuigd dat niets hem of haar nog van gedachten kan laten veranderen. De identificatie levert innerlijke voldoening op (‘wholeheartedness’ (Frankfurt 1987, 44) of ‘satisfaction’ (Anderson 2021)), zodat er geen neiging tot verandering is (Delaere 2010, 109). Dit voorstel van Frankfurt appelleert aan de intuïtie dat mensen uiteindelijk zelf het beste weten (of voelen) wat authentiek is voor hen, en als ze dáár uitdrukking aan geven dan handelen ze autonoom. Echter, een begrip van authenticiteit moet een conceptueel onderscheid kunnen maken tussen wat authentiek is en wat zelf-bedrog is. In het voorstel van Frankfurt kan dit onderscheid niet gemaakt worden omdat iemand op enig moment ergens van overtuigd kan zijn, en op een later moment niet meer. Mocht iemand op deze wijze van gedachten veranderen, dan zal deze persoon spijt of schaamte ervaren (Anderson 2003, 95–98). Bijvoorbeeld, iemand wijdt zijn of haar leven aan de verzorging van een moeder die de verzorger van jongs af aan emotioneel heeft gechanteerd en zo de zorg afdwingt. Als deze persoon gelooft dat hij of zij niets liever wil dan deze moeder verzorgen, dan is er geen sprake van autonomie, maar van zelf-bedrog. Deze persoon zou zich dat bijvoorbeeld na het overlijden van zijn moeder kunnen beseffen en dan alsnog spijt ervaren. Het voorstel van Frankfurt kan verbeterd worden door ‘wholeheartedness’ over verlangens te verbinden aan reflectie in een netwerk van commitments: “What makes a state a genuine desire – in the language I am using, what gives it authority – is the degree to which the desiring agent lives up to inferential commitments entailed by having such a desire. (...T)he inferentialist point is that my having an authoritative desire 6
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw