591108-Bekkers

146 Hoofdstuk 5 Ook reacties van anderen op het eigen gedrag kunnen worden waargenomen. Zodra iemand bewustzijn ontwikkelt over zichzelf als afzonderlijk persoon, kan iemand gebruikmakend van deze waarnemingen ook een model van zichzelf vormen (‘self-mindreading’). Bijvoorbeeld, de waarneming van een baby dat na onprettig gevoel X het innemen van een witte, enigszins zoete vloeistof steeds opnieuw leidt tot prettig gevoel Y, triggert het zelfmodel ‘ik wil graag melk drinken’. Net als bij begrip van anderen kunnen nieuwe waarnemingen aanleiding geven tot bijstelling van het zelf-model.187 Naarmate het aantal observaties groter wordt, kunnen de persoons-, situatie- en zelfmodellen steeds nauwkeuriger worden. Uiteindelijk worden de gevormde modellen herhaaldelijk door observaties bevestigd. Er is dan geen aanleiding meer om de modellen bij te stellen. Iemand kent anderen, kent de verwachtingen ten aanzien van rollen in verschillende situaties en heeft een beeld van hoe hij of zij zelf is. Ofwel, terwijl er gedurende de periode dat modellen worden verbeterd onder invloed van ervaringen sprake was van een grote flexibiliteit in de modellen, neemt deze flexibiliteit af naarmate de gevormde modellen consequent bevestigd worden. Het blijven testen van consequent bevestigde modellen is niet efficiënt en vindt naarmate een persoon volwassener wordt dan ook minder plaats (Gopnik 2009, 11–12). Waar kinderen gespecialiseerd zijn in leren en innoveren, zijn volwassenen meer gericht op efficiëntie en planmatigheid. Het mentaal functioneren van kinderen verschilt zo sterk van volwassenen dat gesteld kan worden dat: “[C]hildren and adults are different forms of Homo sapiens. They have very different, though equally complex and powerful, minds, brains, and forms of consciousness, designed to serve different evolutionary functions. Human development is more like metamorphosis, like caterpillars becoming butterflies”. (Gopnik 2009, 9) De observaties en ervaringen die iemand opdoet met betrekking tot de eigen mentale toestanden worden gebruikt voor het verbeteren van een zelf-model. Als op enig moment het zelf-model consequent bevestigd wordt, kan dit leiden tot een haast vaststaand zelf-begrip (‘zo ben ik’). Iemand heeft dan voortdurend ervaringen die het zelf-begrip bevestigen. Op basis van die eigen ervaringen kan dan het idee gevormd worden van een exclusieve en complete toegang tot de eigen geest en van een vaststaande identiteit (McGeer 1996, 496–97). 187 Het idee van TT is dat kinderen hun ‘folk-psychological’ theorie over anderen verfijnen door steeds nieuwe eventueel mogelijke aannames over de mentale toestanden van een ander te testen in een (onbewuste) statistische analyse van waargenomen data. Dat wil zeggen dat kinderen gespecialiseerd zijn in het maken van voorstellingen van hoe de wereld ook zou kunnen functioneren (voorbij hun vigerende gedachten) en door statistische analyse van hun waarnemingen voortdurend nieuwe ‘theorieën’ te omarmen (Gopnik 2009, 19–21, 81; Gopnik and Wellman 1992, 153–56). De aannames die ze testen zijn ‘counterfactual’ in de zin dat kinderen de betreffende aannames nog niet hebben, maar testen welke aanname het beste past bij hun waarnemingen. Dit is veeleisend, en de hersenen van kinderen zijn dan ook gespecialiseerd in leren en ontdekken (“Children are the R&D department of the human species”, (Gopnik 2009, 11)). Het vermogen tot theorievorming is krachtig, het vermogen om theorieën bij te stellen op basis van data zo mogelijk nog krachtiger (Gopnik 2009, 103–4).

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw