591108-Bekkers

145 Transformatie van zelf-begrip debat tussen deze theorieën niet relevant. De gemeenschappelijke noemer is dat begrip van iemand tot stand komt door het vormen van een mentaal model waarmee iemands geest kan worden begrepen in de zin van verklaren en voorspellen.185 Verschillende mindreadingtheorieën beschouw ik als verschillende ‘epistemische’ strategieën, die afhankelijk van de situatie gebruikt kunnen worden om zo’n model te ontwikkelen of te verrijken (Coninx and Newen 2018, 137). Anders gezegd, afhankelijk van de omstandigheden kan een van de verschillende theorieën een adequate beschrijving vormen van een proces waarin mensen elkaar interpreteren en begrijpen.186 Bij mindreading vormt iemand dus een ‘model’ van een ander. Door observatie wordt kennis over de andere persoon vergaard, waarmee het model steeds nauwkeuriger kan worden. Als de observaties betrekking hebben op iemand met wie veelvuldig contact plaatsvindt, zoals een vriend, collega of familielid, dan vormt iemand een ‘persoonsmodel’. Als de observaties niet zozeer betrekking hebben op één specifieke persoon, maar meer op een bepaalde situatie, zoals bijvoorbeeld in interacties met een ober, treinconducteur, loketbeambte, dan vormt iemand een ‘situatiemodel’ (Coninx and Newen 2018, 135–36, 140–42). aan anderen toeschrijven en dat zij erin slagen dit correct te doen op een manier die vergelijkbaar is met het ontwikkelen van een succesvolle theorie. Een andere theorie is de Simulatie-heorie (ST). De Simulatie-theorie gaat ook uit van het toeschrijven van mentale toestanden, maar niet door theorievorming. Het idee is dat anderen begrepen worden door een simulatie van wat er in anderen omgaat aan de hand van hoe de eigen geest werkt. ST gaat veel economischer om met de beschikbare hersencapaciteit dan TT, omdat niet van iedereen een aparte theorie hoeft te worden onthouden (Gordon 1995, 736). Om zelf-begrip te verklaren doet ST meestal een beroep op vormen van introspectie waarin de eigen mentale wereld direct toegankelijk is (Goldman 2008, 245–55; De Bruin 2017, 174). Het vermogen en de neiging om te imiteren en te simuleren kan als aangeboren worden beschouwd (Goldman 2008, 194–95; Gordon 1995, 728). ST werkt alleen indien wordt aangenomen dat de geest van de ander min of meer hetzelfde werkt als die van de simulator. Echter, er zijn situaties waarin de geest van mensen heel anders functioneert en het toch mogelijk blijkt hun gedrag te voorspellen, bijvoorbeeld bij psychiatrische stoornissen, of mensen uit extreem andere culturen (Coninx and Newen 2018, 132). Naast TT en ST is er ook een stroming die wordt aangeduid als ‘Interaction Theory’ (IT). Volgens IT kunnen mensen anderen direct begrijpen vanuit een gedeelde betekenishorizon. Een voorbeeld hiervan is dat angst van iemands gezichtsuitdrukking afgelezen kan worden. Er is dan helemaal geen theorievorming, simulatie of enige aanname van een mentale toestand nodig (Gallagher 2001, 85–87). Omdat mensen volgens Gallagher altijd waarnemen binnen een gedeelde conceptuele horizon, noemt Gallagher dit ‘direct’ (Gallagher 2008, 536–37). Op het moment dat we zien dat iemand boos is, begrijpen we ook direct wat iemand in boosheid zoal zou kunnen doen (schreeuwen, weglopen, slaan, schoppen etc.). De vraag is of in een IRMC altijd sprake is van zo’n gedeelde conceptuele horizon. De ontdekking van het bestaan van ‘mirror-neuronen’ wordt vaak aangevoerd als bewijs voor ST. Mirror-neuronen zijn actief als een actor zelf een bepaalde handeling uitvoert, maar ook als iemand anders dezelfde handeling uitvoert. Echter, het bestaan van mirror-neurons verklaart nog niet hoe aan de ander mentale toestanden toegekend worden (Coninx and Newen 2018, 132). Volgens ‘Interaction theory’ zijn mirror-neuronen ‘copy-neuronen’ en maken ze juist begrijpelijk dat we anderen door directe waarneming kunnen begrijpen (Gallagher 2008, 541). 185 Zonder te diep in te willen gaan op het verschil tussen een model en een theorie, is het relevant op te merken dat ‘model’ veel lichter begrepen kan worden dan een theorie. Een model is informatie in de vorm van een schema of patroon, zonder per se wetmatige of theoretische betekenis te veronderstellen (Coninx and Newen 2018, 135–40). Een model kan door toetsing aan ervaringen natuurlijk wel evolueren tot een theorie, maar dat hoeft niet. 186 Argumenten vóór deze gecombineerde benadering zijn dat de verschillende strategieën in verschillende situaties herkend worden en elk verschillende fenomenen kunnen verklaren. Verschillende psychische storingen of ziektes kunnen verklaard worden vanuit de specifieke afwezigheid van een van de ‘normale’ strategieën (Coninx and Newen 2018, 138). 5

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw