118 Hoofdstuk 4 ‘mensgerelateerde realiteit’ is dat mensen voor de ontwikkeling van hun identiteit erkenning van anderen nodig hebben, en dat erkenning alleen betekenisvol is als deze afkomstig is van iemand anders wiens identiteit door onszelf erkend wordt (Ikäheimo and Laitinen 2007, 35–37; Laitinen 2010, 319). Wederzijdse erkenning zou dan als een voor mensen reële constituerende waarde gezien kunnen worden. Echter, hetzelfde proces kan op sociaal-biologische wijze worden verklaard: mensen zijn zo geëvolueerd dat ze een ingebouwd verlangen naar erkenning krijgen en erkenning geven hebben. Als dat verlangen er tussen conflictpartijen niet is, dan geeft Taylor in het eerste persoonsperspectief geen normatieve reden dat het er wel zou moeten zijn.159 Het concept ‘constituerende waarden’ zelf roept ook vragen op (Laitinen 2008, 273–80). Aangezien Taylor bijvoorbeeld opmerkt dat er meerdere constituerende waarden zouden kunnen zijn, is het niet duidelijk of de goedheid van een gewone waarde bepaald wordt door alle constituerende waarden samen of door een specifieke constituerende waarde. En zo ja, welke dan en waarom precies die? Daarnaast is niet duidelijk waarom bijvoorbeeld rechtvaardigheid goed is en onrechtvaardigheid niet. Als constituerende waarden niet willekeurig zijn, dan zijn er andere kenmerken nodig die verklaren waarom rechtvaardigheid goed is. In dat geval bepalen díe kenmerken de ‘goedheid’ van rechtvaardigheid, en zijn constituerende waarden overbodig. Volgens Laitinen zorgt het concept ‘constituerende waarden’ voor veel onduidelijkheid en onnodige ballast en kan moreel realisme ook anders gefundeerd worden (zie paragraaf 4.3.1). Conclusie De aanname van voor mensen reële constituerende waarden is onvoldoende gerechtvaardigd om de Articulatie-ethiek overeind te houden tegenover partijen die uitgaan van een andere ontologie van menselijk handelen. Daarmee is Taylor’s Articulatie-ethiek niet gerechtvaardigd vanuit het perspectief van elke mogelijke identiteit. 4.3 Aanpassing van de Articulatie-ethiek In deze paragraaf zal ik onderzoeken of de in paragraaf 4.2.2 geconstateerde potentie van de Articulatie-ethiek om rechtvaardige en stabiele oplossingen voor IRMC’s te onderscheiden behouden (of zelfs vergroot) kan worden zonder de problematische aanname van reële constituerende waarden. In paragraaf 4.3.1 zal ik een mogelijk alternatief voor constituerende waarden onderzoeken in de vorm van sociaal geconstrueerde objectieve waarden. Dit leidt in het geval van IRMC’s tot een dilemma. In paragraaf 4.3.2 reflecteer ik aan de hand van Taylor’s denken op dit dilemma. Tenslotte schets ik een weg die in deel II onderzocht zal worden om dit dilemma op te lossen (paragraaf 4.3.3). 159 Taylor suggereert ook een intrinsieke claim van de wildernis (C. Taylor 1989, 102; 1991a, 246). Ook hiervoor geldt dat de waarde van ongerepte natuur ook sociaal-biologisch kan worden verklaard, en niet per se een realiteit voor mensen hoeft te zijn. Overigens zal ik in paragraaf 6.2.3 betogen dat de hier gepresenteerde naturalist zelf-ondermijnend is. In paragraaf 6.3.2 schets ik vervolgens een concreet, alternatief begrip van Taylor’s constituerende waarden.
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw