108 Hoofdstuk 4 is een onschuldige kindervriend’ niet worden gebruikt om de activisten te begrijpen. Er is een ‘derde taal’ nodig, een nieuw kader, die het contrast tussen de perspectieven van beide partijen verheldert doordat zij hun eigen identiteit kunnen zien als mogelijke variaties tot een gedeelde menselijke constante (‘human constant’). Een gedeelde menselijke constante is onlosmakelijk verbonden met menszijn en daardoor iets wat beide partijen gemeen hebben, bijvoorbeeld de behoefte om te overleven, de behoefte aan respect of de behoefte aan voeding. Een menselijke constante kan ook in aanmerking komen voor een verfijnder articulatie. Een belangrijke vraag is of zo’n gedeelde menselijke constante er altijd is, of altijd ontdekt kan worden.142 Door de eigen identiteit en die van de ander te zien als opties in relatie tot zo’n gedeelde menselijke constante, ontstaat ruimte voor nieuwe inzichten in iemands zelf-begrip. Immers, misschien blijkt de andere optie waardevolle elementen te bevatten die (op basis van het BA-principe) het eigen zelf-begrip kunnen verfijnen. In het geval van Zwarte Piet zouden de conflictpartijen bijvoorbeeld de behoefte aan respect als gedeelde menselijke constante kunnen herkennen. Met dat inzicht wordt de scope van het gesprek breder dan de vraag of Zwarte Piet wel of niet helemaal zwart mag of moet zijn. Het is het begin van een ‘derde taal’ waarin partijen elkaar kunnen begrijpen. Aangezien elk van beide partijen al binnen een kader, ofwel ‘horizon’, leeft, is de vraag: hoe kan een fusie van horizonnen plaatsvinden en een derde taal tot stand komen? Om deze vraag te beantwoorden is het nuttig te verduidelijken wat het concept van een fusie van horizonnen precies beschrijft. Als de ‘horizon’ de grens is van wat partijen kunnen begrijpen, dan lijkt een fusie van horizonnen ofwel onmogelijk ofwel overbodig (Vessey 2009, 532). Immers, wat buiten de horizon van een partij is, kan dan ook niet begrepen worden. Als een ander wel begrepen kan worden, dan bevindt deze zich kennelijk al binnen onze horizon, en dan is er geen fusie nodig om elkaar te kunnen begrijpen143. Een horizon is echter geen vaste grens. Het markeert hoe ver iemand kan zien of wat iemand kan begrijpen op enig moment (Vessey 2009, 533). Een horizon verschuift als iemand zich verplaatst; een horizon is een toegangspoort tot wat erachter ligt. Husserl heeft het concept van een horizon geïntroduceerd als een tamelijk technische term in relatie tot de waarneming van objecten. Als wij beperkt zijn in de waarneming van een object, dan vullen wij zelf aspecten aan die niet direct waarneembaar zijn (Husserl 1913, 44). Bijvoorbeeld, als iemand het kenmerkende getoeter hoort van een trein die een overweg nadert (zonder de trein te zien), dan neemt iemand dit waar als een trein, en niet als ‘getoeter’. De horizon van een object bestaat uit die aspecten van een object die we niet direct kunnen waarnemen, maar waardoor we het object als een object kunnen zien (Vessey 2009, 534). In het geval van de trein is dat dus de hele vorm van de trein (hoewel we die niet kunnen zien). Ander 142 Taylor werkt het concept ‘menselijke constante’ niet nader uit. Op dit moment is het voldoende om het te begrijpen op de manier zoals in de hoofdtekst beschreven. Omdat het concept later een belangrijke rol gaat spelen, kom ik er in paragraaf 5.1 op terug. 143 Dit punt is als volgt als argument tegen het concept geformuleerd: “For once it is admitted that the interpreter can adopt a fused perspective different from his own contemporary one, then it is admitted in principle that he can break out of his own perspective. If that is possible, the primary assumption of the theory [of being bound by horizons] is shattered” (Hirsch 1967, 254).
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw