591108-Bekkers

102 Hoofdstuk 4 Ofwel, het gaat volgens Taylor bij constituerende waarden om ‘reële’ kenmerken (C. Taylor 1994a, 211) van onszelf, van de wereld, of van God (C. Taylor 1996, 10). Ofschoon reëel betoogt Taylor dat het niet gaat om kenmerken die onafhankelijk van mensen bestaan, maar gerelateerd zijn aan het menszijn (C. Taylor 1991a, 245; 1992, 115–16). Het realisme van Taylor houdt dus niet in dat constituerende waarden onafhankelijk van mensen bestaan, maar wel dát - gegeven hoe mensen zijn – er constituerende waarden zijn die de bron vormen van wat mensen als waardevol (kunnen) beschouwen. Hiermee creëert Taylor een alternatieve positie tussen het Platoonse idee van mensonafhankelijke waarden (‘de Ideeën van het Goede’)127 en het projectivistische idee dat alle waarden een verzinsel zijn van mensen in een verder neutrale (fysische) realiteit. Aangezien Taylor aangeeft dat het onmogelijk is voor mensen om constituerende waarden definitief onder woorden te brengen (C. Taylor 1997, 179), is hij zelf niet expliciet over wat die reële waarden dan zijn. Wel verdedigt hij universele waarden als ‘respect’, ‘betekenisvol leven’ en ‘waardigheid’ (C. Taylor 1989, 15). Zonder dat hij dit benoemt als constituerende waarden, zou dit wel begrepen kunnen worden als een poging tot articulatie van constituerende waarden. Constituerende waarden verklaren waarom hypergoods en gewone waarden waardevol zijn. Ze fungeren als morele bron (‘moral source’): mensen hebben zodanige liefde en respect voor deze bronnen dat ze erdoor geïnspireerd en gemotiveerd worden om ‘het goede’ te doen (C. Taylor 1989, 96; Meijer 2016, 201–4). Volgens Taylor is het niet uitgesloten dat er verschillende constituerende waarden zijn, die zelfs onderling tegenstrijdig kunnen zijn.128 Taylor spreekt zich niet expliciet uit over de verhouding van hypergoods en constituerende waarden,129 maar op basis van (C. Taylor 1997, 179) concludeer ik dat een hypergood gezien kan worden als een poging om een constituerende waarde te articuleren. Hierbij geldt wel dat het onmogelijk is om een constituerende waarde ooit definitief onder woorden te brengen (C. Taylor 1989, 34). IRMC’s kunnen dan geconceptualiseerd worden als conflicten tussen verschillende (articulaties van) hypergoods. De aanname van reële constituerende waarden is een controversieel onderdeel van Taylor’s denken. In paragraaf 4.2.3 zal ik betogen dat deze aanname problematisch is en losgelaten moet worden. Resumerend, Taylor’s antropologische claim is: sterke waarderingen zijn constitutief, en daarmee onontkoombaar, voor menselijk handelen. 4.1.2 Ethiek: articulatie van zelf-begrip Dat sterke waarderingen constitutief zijn voor menselijk handelen, heeft volgens Taylor ook normatieve betekenis (Meijer 2016, 166). Ik zal reconstrueren dat Taylor’s denken begrepen 127 In Platonisme geldt: “the ultimate concepts of ethics and those fundamental to explanation in science were the same” (C. Taylor 1989, 56). 128 Taylor’s concept van constituerende waarden wordt bekritiseerd vanwege de spanning die het zou oproepen met waardepluralisme (Anderson 1996, 18). Zoals ik Taylor begrijp, neemt hij niet aan dat er eenheid is in constituerende waarden. Er zouden er meerdere kunnen zijn, die zelfs onderling tegenstrijdig zijn. Zo schrijft hij: “where essences are concerned one has [to] be a pluralist” (Dreyfus and Taylor 2015, 153) en “for the strong evaluator reflection also examines the different possible modes of being of the agent” (C. Taylor 1985e, 25). 129 Ik heb geen passage gevonden waarin Taylor zich expliciet uitspreekt over hoe ‘hypergoods’ en constituerende waarden zich tot elkaar verhouden.

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw