101 Het inleven in identiteitsverschillen: Articulatie-ethiek “the claim is that living within such strongly qualified horizons is constitutive of human agency, that stepping outside these limits would be tantamount to stepping outside what we would recognize as integral, that is undamaged human personhood.” (C. Taylor 1989, 27) Een mens die zou handelen zonder referentie aan waarden, bijvoorbeeld alleen op basis van zijn of haar directe verlangens of gevoelens, is volgens Taylor niet als persoon te zien en dit handelen is dan geen menselijk handelen. Taylor onderbouwt dit argument door alternatieve concepten van menselijk handelen, zoals naturalistische en/of utilistische theorieën, met een ad hominem argument te weerleggen. Zulke theorieën pretenderen neutraal en waardevrij te zijn, maar in feite verbergen ze volgens Taylor de waarde (en daarmee het morele kader) waar ze zich op baseren, bijvoorbeeld in het geval van utilisme het streven naar geluksbeleving. Als een theorie werkelijk waardevrij is, bijvoorbeeld door te betogen dat waarden projecties van mensen zijn op een verder neutrale fysische wereld, dan zal niemand vol kunnen houden conform zo’n theorie te leven. Een verdediger van zo’n theorie zal volgens Taylor zijn leven altijd aan de hand van waarden leven, zoals liefde voor zijn gezin of streven naar rechtvaardigheid. Iemand die werkelijk zonder waarden zou leven is ‘pathologisch’ (C. Taylor 1989, 31–32). Binnen een moreel kader worden verschillende waarden, zoals bijvoorbeeld rechtvaardigheid en vriendschap, gezien als waardevol. Taylor noemt dit gewone waarden (‘life goods’). Gewone waarden geven aan welke acties, karaktereigenschappen of manieren van zijn positief gewaardeerd worden en een ‘goed’ leven definiëren (C. Taylor 1989, 93). Ook kan de ene waarde, bijvoorbeeld rechtvaardigheid, hoger gewaardeerd worden dan een andere, bijvoorbeeld vriendschap. In dat geval bevat een moreel kader waarden van een hogere orde (‘hypergoods’). Zulke hypergoods definiëren het perspectief van zo’n moreel kader van waaruit gewone waarden worden beoordeeld.126 Verschillende morele kaders worden gekenmerkt door verschillen in hypergoods. In moderne Westerse samenlevingen zou bijvoorbeeld gelijkheid of respect een hypergood kunnen zijn, terwijl in antieke beschavingen eer of moed de rol van hypergood vervulden (C. Taylor 1989, 64–65). Wat bepaalt dat een waarde of een hypergood positief gewaardeerd worden? Volgens Taylor is dat niet simpelweg het feit dát een gemeenschap een bepaald moreel kader heeft ontwikkeld. Volgens Taylor hebben zowel gewone waarden als hypergoods kenmerken die maken dat ze positief gewaardeerd worden, met andere woorden ‘goed’ zijn. Deze kenmerken duidt Taylor aan als constituerende waarden (‘constitutive goods’). Taylor omschrijft constituerende waarden als ‘features of the universe, or God, or human beings, (i) on which the life goods depend, (ii) which command our moral awe or allegiance, and (iii) the contemplation of or contact with which empowers us to be good’ (C. Taylor 1991a, 243). 126 Taylor omschrijft hypergoods als ‘defining my identity’ en ‘not only are incomparably more important than other [goods] but provide the standpoint from which these must be weighed, judged, decided about.’ (C. Taylor 1989, 64). 4
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw