591108-Bekkers

99 Hoofdstuk 4 Het inleven in identiteitsverschillen: Articulatie-ethiek In hoofdstuk 3 heb ik laten zien dat Habermas’ Discours Ethiek zodanig ontwikkeld kan worden dat de subjectieve dimensie van zelf-begrip erin gethematiseerd wordt. Een discours wordt dan een moreel-transformatieve ervaring waarin partijen tot een ander zelf-begrip komen. De vraag is dan hoe een discours als moreel-transformatieve ervaring kan worden geconceptualiseerd. In dit hoofdstuk zal ik een oplossingsstrategie onderzoeken, waarin verandering van zelf-begrip centraal staat. Ik zal daartoe het denken van Charles Taylor reconstrueren als een theorie waarin partijen door zich in te leven in de identiteit van een andere partij tot een ander zelf-begrip komen. Aangezien Habermas zelf opmerkt dat hij in zijn denken over ethische aspecten aansluit bij Taylor, zou Taylor’s denken een aanvullende conceptualisering van een discours als moreel-transformatieve ervaring kunnen opleveren (Habermas 1991b, 104; 1996a, 32). In paragraaf 4.1 zal ik Taylor’s denken over zelf-begrip en moraal reconstrueren in wat ik zal noemen een ‘Articulatie-ethiek’ (‘Ethics of articulation’). In paragraaf 4.2 zal ik laten zien dat deze theorie de tekortkoming van de Discours Ethiek uit hoofdstuk 3 oplost, maar dat de theorie niet voor iedere identiteit gerechtvaardigd is. In paragraaf 4.3 onderzoek ik of een aanpassing van de Articulatie-ethiek mogelijk is. Deze aanpassing levert een dilemma op. Zoals de Articulatie-ethiek de zwakte van de Discours Ethiek kan oplossen, zo zou dit dilemma geïnspireerd op de Discours Ethiek opgelost kunnen worden. Of en hoe dit mogelijk is, is het onderwerp van deel II. 4.1 Charles Taylor’s Articulatie-ethiek Taylor wordt vaak gezien als een communitaristische denker (Sandel 1994, 1766–67; Cuypers and Lemmens 1997, 11), Communitaristische denkers betogen in navolging van Hegel (zie paragraaf 1.3.1) dat samenhang in een gemeenschap tot stand worden gebracht door gedeelde waarden, en niet (alleen) door rationele principes en procedures om conflicten tussen individuen (met verschillende waarden en belangen) op te lossen, zoals een kenmerk is van het liberalisme. Taylor’s kritiek op Rawls en Habermas is in lijn met de analyse van de vorige hoofdstukken. Rawls’ rechtvaardigheidsprincipes zijn volgens Taylor afhankelijk van een conceptie van het goede, en de prioriteit die Habermas geeft aan het morele boven het ethische is niet onderbouwd (C. Taylor 1989, 89). Anders dan Habermas maakt Taylor geen sterke scheiding tussen ethiek en moraal. In de ogen van Taylor steunt elke (morele en politieke) positie op waarden. In zijn denken staat het reconstrueren van die vaak onuitgesproken waarden en het historisch begrijpen van de ‘morele bronnen’ (‘moral sources’) van die waarden centraal (C. Taylor 1989, 107). 4

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw