590409-Wouts

Appendices | Vascular risk factors for depression and apathy 167 Kennis van de belangrijke risicofactoren voor depressie in specifieke oudere populaties kan ook helpen in het ontwikkelen en implementeren van preventie-onderzoek. Of populaties met een hoog vasculair risico baat zouden hebben bij andere preventiemethoden dan populaties met een hoog risico door een hoog niveau van neuroticisme is onbekend. Meer differentiatie, niet alleen in behandelingen, maar ook op het gebied van preventie zou kunnen bijdragen aan het voorkomen en verminderen van het leed dat depressie veroorzaakt. En ook als het gaat om apathie, en dan specifiek over het verband tussen CSVD en apathie (Hoofstuk6 en 7), zijner hiaten inde kennis. Prospectieve studieswaarinhet voortschrijden van CSVD in relatie tot het ontstaan en beloop van apathie wordt onderzocht, zouden sterk bijdragen aan bewijs voor en inzicht in de causale relatie. Bovendien is het aan te raden dat in interventiestudies bij CSVD naast depressie en cognitie ook apathie als uitkomstmaat wordt meegenomen. Overwegingen voor de klinische praktijk Welke lessen kunnen dokters leren van het onderzoek uit dit proefschrift? De eerste ‘take home message’ is dat de relatie tussen cerebrovasculaire ziekte en depressie beide kanten op werkt. Clinici wordt geadviseerd om aandacht te besteden aan vasculaire risicofactoren en vasculaire ziekte als er sprake is van een depressie, en om ook aandacht te besteden aan de aanwezigheid van depressieve symptomen bij cerebrovasculaire aandoeningen. De klinische betekenis van deze bevindingen is nog beperkt, omdat de behandeling van vasculaire risicofactoren en vasculaire ziekte bij depressie niet anders is dan gebruikelijk, wat ook geldt voor de behandeling van depressie bij cerebrovasculaire aandoeningen. Ook bestaat er het risico van tunnel-visiemet betrekking tot de oorzaken van een depressie op het moment dat er sprake is van cerebrovasculaire ziekte. Andere risicofactoren, zoals een hoog niveau van neuroticisme, kunnen ook een rol en mogelijk zelfs een grotere rol spelen in het ontstaan of onderhouden van een depressie. Onderzoek modellen voor depressie op oudere leeftijd geven een indicatie van potentiële risicofactoren, maar zijn geen vervanging voor een gedegen klinische beoordeling en analyse van risicofactoren, onderhoudende en beschermende factoren in de individuele patiënt. Een ander punt van contemplatie voor de arts die patiënten met depressie en apathie behandelt komt voort uit de bevinding dat apathie in herstelde depressie niet significant samenhangt met CSVD (Hoofdstuk 5). Deze bevinding onderstreept de overeenkomsten tussen apathie en motivatiesymptomen van depressie en roept de vraag op of en hoe apathie na herstelde depressie samenhangt met de voorafgaande depressie.

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw