Vascular risk factors for depression and apathy | Appendices 166 Methodologische overwegingen en overwegingen voor vervolgonderzoek Natuurlijk zijn er kanttekeningen te plaatsen bij de bevindingen waarover dit proefschrift rapporteert. Bovendien roepen de resultaten weer nieuwe vragen op en geven daarmee richting aan vervolgonderzoek. Hier wordt in de volgende paragrafen verder op ingaan. In de eerste drie studies, die gepresenteerd werden in deel I, lag de focus op de verbanden tussen cerebrovasculaire ziekte en depressie op oudere leeftijd, zonder dat aandacht besteed werd aan de aan- of afwezigheid van apathie. Achteraf is apathie mogelijk een confounder geweest in deze studies. Bij het plannen van longitudinale etiologische of effectiviteitsstudies op het gebied van depressie op oudere leeftijd, adviseren we onderzoekers ook rekening te houden met apathie en apathiematen af te nemen. Toen in de studie waarover gerapporteerd werd in Hoofdstuk 5 extra aandacht besteed werd aan het onderscheid tussen stemmingsproblemen en apathie, leverde dit onverwachte resultaten op. Er kon geen associatie worden aangetoond tussen CSVD en apathie na herstelde depressie, terwijl deze associatie wel in andere populaties was vastgesteld. Verlies van interesse, anhedonie en psychomotore retardatie kunnen zowel symptomen van apathie als van een depressieve stoornis zijn. Daarom werd geopperd dat apathie na herstel van een depressie mogelijk vaker dan tot nu toe werd gedacht restsymptomen van eerdere depressie zouden kunnen zijn. Deze hypothese zou verder onderzoek rechtvaardigen, want depressie komt veel voor, ook op oudere leeftijd, net zoals apathie tijdens en na depressie, en de gevolgen van apathie voor het individuele functioneren en voor de sociale omgeving kunnen ernstig zijn. Sterk zichtbare symptomen van depressie, zoals somberheid, rumineren, pessimisme en suïcidale gedachtes en gedrag, krijgen begrijpelijkerwijs veel aandacht in onderzoek, maar er zou ook voldoende aandacht besteed moeten worden aan apathie en motivatiesymptomen van depressie. Zo zouden in interventiestudies bij depressie ook analyses met apathie als uitkomstmaat verricht kunnen worden, om meer kennis te verwerven over welke behandelingen het risico op apathie na depressie verminderen. Dergelijke studies zouden dan het liefst depressie in een levensloop-perspectief bestuderen, waarbij achteraf gekeken kan worden of er verschillen zijn tussen etiologie, symptomen en prognose van apathie bij depressie op jongere en oudere leeftijd en bij depressie met een vroeg en laat begin. Dit proefschrift (Hoofdstuk 3 en 4) gaat ook over de complexe interacties tussen risicofactoren voor depressie op oudere leeftijd, en de interactie- en plafondeffecten die op kunnen treden als er sprake is van meerdere risicofactoren. Elke risicofactor draagt bij aan het totale risico om depressief te worden. In onderzoek in populaties waarin sprake is van veel risicofactoren en veel depressieve symptomatologie, kan de bijdrage van specifieke risicofactoren in het totale risico lastig te bepalen zijn door interacties en plafondeffecten46. Hopelijk is er in de toekomst meer grip op individuele risicofactoren en hun specifieke bijdrage in het ontstaan van depressie door voortschrijdende kennis over statistiek en door big-data analyse. Echter, op dit moment zijn de vaardigheden in het voorspellen van depressie op oudere leeftijd nog beperkt, en zeker nog beperkter als het gaat om het voorspellen van depressie in het individu.
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw