590409-Wouts

Appendices | Vascular risk factors for depression and apathy 165 en 7). Mogelijk is het zo dat in diegenen die lijden aan (ernstige) depressie, apathie na ogenschijnlijk succesvolle behandeling van depressie in feite toch kan samenhangen met de eerdere depressie en misschien zelfs een restsymptoom kan zijn. Kan subklinische CSVD apathie veroorzaken en is vasculaire apathie een eigenstandig klinisch syndroom? De hypothese dat CSVD apathie kan veroorzaken werd verder onderzocht in Hoofdstukken 6 en 7. Hoofdstuk 6 betrof een systematische review van 14 studies die werden verricht in de algemene bevolking waarin de relatie tussen subklinische CSVD en apathie werd onderzocht. Subklinische CSVD werd geoperationaliseerd als WMH of afwijkingen in de diffusie van de witte stof, als lacunaire infarcten, cerebrale microbloedingen, verminderde corticale dikte en/of perivasculaire ruimtes. Perifere proxies (afgeleide maten) voor subklinische CSVD werden ook bestudeerd: de enkel-arm index, de intima-media dikte, de cardio-femorale polsgolfsnelheid, hypertensie, of cardiovasculaire ziekte. We vonden dat arteriële stijfheid en diffusie van de witte stof niet geassocieerd waren met apathie, en dat de beschreven associaties met corticale dikte inconsistent waren. Cross-sectionele studies toonden wel een verband tussen apathie en WMH, cerebrale microbloedingen, cardiovasculaire ziekte, hypertensie en de enkel-arm index aan. Cardiovasculaire ziekte was in prospectief onderzoek gerelateerd aan apathie. De methoden die de studies gebruikten waren te heterogeen om een meta-analyse uit te voeren. In Hoofdstuk 7 werd de vasculaire apathy hypothese vanuit verschillende invalshoeken bekeken in een uitgebreide sterkte-zwakte analyse. Het bewijs voor het bestaan van een pathofysiologisch mechanisme bij CSVD dat apathie kan veroorzaken werd onderzocht, net zoals het bewijs voor de hypothese dat CSVD een op zichzelf staande veroorzaker van apathie kan zijn. De Bradford-Hill criteria om onderscheid te maken tussen een verband en een oorzaak werden hiervoor gebruikt. Pathologie-, beeldvorming- en gedragsstudies lieten geloofwaardig en coherent zien dat CSVD schade kan veroorzaken in het beloningsnetwerk (reward network) in de hersenen, wat klinisch een apathiesyndroom kan veroorzaken. En hoewel geen duidelijke conclusies getrokken konden worden uit studies tijdens en na depressie, lieten studies in gezonde ouderen, studies na een beroerte en studies in deelnemers met cognitieve stoornissen consistente associaties zien tussen CSVD (of WMH als biomarker van CSVD) en apathie. Er werd een dosis-respons effect gezien, en ook een tijdsrelatie, alhoewel het bewijs voor een tijdsrelatie nog zwak werd gevonden. De specificiteit van deze oorzakelijke relatie was laag, vaak waren er andere bijdragende factoren die een rol speelden in het veroorzaken van apathie in CSVD-patiënten, zoals depressie of cognitieve achteruitgang. Het bleek nog niet mogelijk om onderscheid te maken tussen vasculaire apathie en andere apathiesyndromen op basis van symptoomprofielen, en er was nog geen kennis over verschillen in prognose of behandeleffectiviteit tussen apathiesyndromen met een verschillende etiologie. Daarom werd geconcludeerd dat het prematuur is om te spreken van “vasculaire apathie”, aangezien het gebruik van die term te sterk zou suggereren dat er sprake is van een eigenstandig klinisch syndroom.

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw