Vascular risk factors for depression and apathy | Appendices 158 Nederlandse wetenschappelijke samenvatting Introductie Depressie op latere leeftijd Depressie op latere leeftijd is een vaak voorkomende aandoening met een prevalentie van 0.9-9.4% voor zelfstandig wonende ouderen en 14-42% voor ouderen die wonen in een instelling1. Klinisch relevante depressieve symptomen (zonder dat volledig aan de criteria voor een depressieve stoornis voldaan wordt) komen zelfs nog vaker voor 2. De gevolgen van een depressieve stoornis of depressieve symptomen op latere leeftijd kunnen ernstig zijn. Er wordt door depressieve ouderen meer gebruik gemaakt van gezondheidszorg, er is vaker sprake van functionele of cognitieve beperkingen en de kwaliteit van leven wordt als minder goed ervaren. Daarnaast verhoogt een depressie op oudere leeftijd het sterftecijfer 3, wat voor een deel verklaard wordt door een hogere sterfte aan cardiovasculaire 4 5 en cerebrovasculaire ziekte6. Deze laatste bevinding stimuleerde het wetenschappelijke onderzoek naar de mogelijke oorzakelijke verbanden tussen depressie en cardio- en cerebrovasculaire ziekte7. Waarbij de verhoogde kans op depressie na een hartinfarct8 of beroerte9 die ook gevonden werd, wees op een bidirectionele relatie. MRI-studies lieten een verband zien tussen witte stofafwijkingen (WMH), wat wijst op het bestaan van ziekte van de kleine vaten van de hersenen (cerebral small vessel disease, CSVD) en depressie 10. Klinisch werd met CSVD samenhangende-depressie in verband gebracht met executieve functiestoornissen en therapieresistentie, wat leidde tot de vasculaire depressie hypothese11. Echter: de naam ‘vasculaire depressie’ werd later weer verlaten, omdat een oorzakelijke relatie en een specifiek klinisch syndroom beide niet afdoende konden worden vastgesteld 12 13. Hoewel het verband tussen WMH en depressie bevestigd werd in een meta-analyse 10, zijn WMH vooral gerelateerd aan items in depressieschalen die wijzen op motivatieproblemen, zoals interesseverlies en psychomotore vertraging 14. Daarom werd in latere studies gesuggereerd dat CSVD mogelijk sterker samenhangt met apathie dan met depressie 15 16. Apathie Apathie is een transdiagnostisch symptoom dat bij verschillende neurologische en psychiatrische ziekten gezien wordt 17, maar het kan ook een op zichzelf stand syndroom zijn. Apathie wordt gekarakteriseerd door verminderde activiteit, minder gedachten en minder emoties. Net als depressie, kan apathie ernstige gevolgen hebben: het vermindert de kwaliteit van leven 18, vergroot de kans op functionele beperkingen 19 en vormt een hoge belasting voor mantelzorgers 20 21. Apathie verhoogt de kans op cardiovasculaire ziekte, beroerte en sterfte22. Daarnaast is apathie gerelateerd aan dementie 23. Recent zijn consensus criteria voor apathie vastgesteld, die gebruikt kunnen worden in gezonde en ook in neuropsychiatrisch zieke populaties 24. Bij gebruik van deze criteria blijkt de prevalentie van apathie 55% bij de ziekte van Alzheimer, 70% bij gemengde dementie, 43% bij beperkte cognitieve stoornissen, 27% bij de ziekte van Parkinson, 53% bij schizofrenie en 94% bij een depressieve stoornis 17.
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw