157 NEDERLANDSE SAMENVATTING A 8 hersenactiviteit tussen de behandelingen. Wel waren patiënten in beide groepen na 17 weken behandeling beter in het inbeelden van bewegingen met de aangedane arm. Ook hadden ze meer hersenactiviteit in visueel-motorisch hersengebieden in de pariëtale en occipitale kwabben tijdens het inbeelden van diezelfde bewegingen. Interessant genoeg waren dit dezelfde visueel-motorische hersengebieden waar patiënten eerder verminderde hersenactiviteit dan gezonde vrijwilligers hadden (beschreven in hoofdstuk 4). Uit hoofdstuk 6 kunnen we dus concluderen dat, met klinisch herstel, de hersenen de veranderde bewegingssturing bij NA (deels) kunnen omkeren. Deel 2 samenvattend: we hebben laten zien dat specifieke revalidatie het klinische herstel na NA kan bevorderen. Daarnaast hebben we aangetoond dat de veranderde bewegingssturing vanuit de hersenen zich kan herstellen. Onze bevindingen onderstreepten het belang van een multidisciplinaire aanpak voor revalidatie. Ook wezen onze resultaten visueel-motorische processen aan als een mogelijk doelwit voor behandeling. Afsluitend nemen we de belangrijkste bevindingen van de twee delen van dit proefschrift samen en kijken we naar de toekomst: we hebben het klinische vermoeden bevestigd dat veranderde bewegingssturing vanuit de hersenen een rol speelt bij NA, dat deze veranderingen omkeerbaar zijn, en dat specifieke revalidatie het klinische herstel kan bevorderen. Er is toekomstig onderzoek nodig om te bepalen hoe we revalidatie verder kunnen optimaliseren. Zo kunnen we het herstel verder bevorderen, zowel klinisch als in de hersenen. Hoofdstuk 7 gaat uitgebreid in op wat hier voor nodig is. Om revalidatie te kunnen verbeteren, moeten we eerst beter begrijpen welke rol de bewegingssturing vanuit de hersenen speelt in herstel en revalidatie bij NA. Toekomstig onderzoek moet zich richten op: » wat er precies gebeurt in de hersenen. Door andere onderzoeksmethoden te gebruiken, kunnen we onderzoeken welke andere processen en structuren mogelijk een rol spelen. Het is met name interessant om te kijken naar de verschillende fases van bewegingssturing, en hoe mensen met NA verschillende soorten sensorische informatie verwerken; » wanneer we moeten ingrijpen. Om dit te bepalen, moeten we eerst onderzoeken hoe de bewegingssturing zich ontwikkelt met het ziekteverloop; » welke patiënten gebaat zijn bij behandeling gericht op de bewegingssturing vanuit de hersenen; » en hoe we de bewegingssturing het beste kunnen beïnvloeden met geschikte revalidatie behandelmethoden.
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw