588139-Lustenhouwer

155 NEDERLANDSE SAMENVATTING A 8 vaak onbewust, in gedachten hun eigen hand te bewegen totdat deze in dezelfde stand staat als de hand op het scherm. Wanneer je in gedachten een beweging maakt, zijn in de hersenen voor een groot deel dezelfde processen actief als wanneer je een beweging daadwerkelijk uitvoert. Op deze manier kunnen ingebeelde bewegingen gebruikt worden om de bewegingssturing vanuit de hersenen te onderzoeken. Toen we de patiënten met NA vergeleken met gezonde vrijwilligers, zagen we dat de patiënten meer fouten maakten met hun aangedane, rechter, arm. Ook zagen we dat zowel de patiënten als gezonde deelnemers rekening hielden met de positie van hun eigen arm. Dit hoofdstuk gaf ons een belangrijke eerste aanwijzing dat de bewegingssturing vanuit de hersenen inderdaad veranderd was bij NA patiënten. Daarnaast vertelde het ons dat we deze ‘motor imagery’ taak konden gebruiken om de aansturing vanuit de hersenen verder te onderzoeken. Hoofdstuk 3 gaf ons de eerste aanwijzing dat ons vermoedden klopte, maar op basis van alleen de gedragsdata bleef het onduidelijk wát er precies veranderd was in de aansturing vanuit de hersenen. In hoofdstuk 4 hoopten we deze vraag te beantwoorden, met een functionele MRI studie in een nieuwe groep rechtshandige mensen met NA (eveneens rechtszijdig aangedaan) en gezonde vrijwilligers. Deelnemers voerden dezelfde taak uit als in hoofdstuk 3, terwijl er functionele MRI scans van de hersenen gemaakt werden. We verwachtten dat mensen met NA de taak weer minder goed zouden kunnen uitvoeren met hun aangedane arm dan gezonde vrijwilligers. Daarnaast verwachtten we dat patiënten veranderde hersenactiviteit zouden hebben, specifiek bij het inbeelden van bewegingen van de aangedane, rechter arm. We verwachtten verschillen te zien in belangrijke motorische, sensorisch en/of in visueel-motorische hersengebieden. Patiënten met NA waren gemiddeld gezien langzamer dan de gezonde vrijwilligers voor zowel bewegingen met de aangedane als niet aangedane arm. Er was geen arm-specifiek verschil in het aantal gemaakte fouten zoals in hoofdstuk 3. Interessant genoeg vonden we wel een specifiek verschil in de hersenactiviteit. Patiënten met NA hadden minder hersenactiviteit in twee visueel-motorische hersengebieden (de rechter extrastriate cortex en de sulcus parieto-occipitalis), specifiek bij het inbeelden van bewegingen met de aangedane, rechter, arm. Deze twee hersengebieden zijn betrokken bij het verwerken en samenvoegen van verschillende soorten sensorische informatie voor bewegingssturing. We vonden ook verbanden tussen hersenactiviteit, taakuitvoering en NA symptomen. Patiënten met meer pijn hadden minder hersenactiviteit in de rechter extrastriate cortex tijdens het inbeelden van bewegingen van de aangedane arm. Daarnaast hadden patiënten die langzamer waren met het inbeelden van bewegingen met de aangedane arm minder hersenactiviteit in de sulcus parieto-occipitalis tijdens diezelfde bewegingen. Hiermee bevestigde hoofdstuk 4 dat de hersenen zich inderdaad aanpassen na perifeer zenuwletsel in NA. Daarnaast vertelde het ons dat veranderingen optreden in visueelmotorisch hersengebieden in de pariëtale en occipitale kwabben en dat er mogelijke verbanden zijn met restverschijnselen in NA. Deel 1 samengevat: we bevestigden het klinische vermoeden dat een veranderde bewegingssturing vanuit de hersenen een rol speelt bij langdurige restverschijnselen in NA. We lieten zien dat de hersenen reageren op perifere zenuwschade met aanpassingen in visueel-motorische gebieden, die specifiek zijn voor de aangedane arm. Met deze nieuwe inzichten uit deel 1, richtte deel 2 zich op hoe specifieke revalidatie,

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw