Thesis

199 Appendix meer biomarkers afwijkend waren. Mensen in A+ profielen gingen sterker achtruit over de tijd op tests voor geheugen, aandacht, taal en executieve functies. Deze bevindingen laten zien dat de ATN classificatie kan helpen om te bepalen welke mensen met SCD een verhoogd risico op dementie hebben en welke niet. In hoofdstuk 3 bepaalden we afkapwaarden voor amyloïd positiviteit en onderzochten we wat de klinische relevantie is van amyloïd stapeling in de grijze zone, waarbij we gebruik maakten van dynamische [18F]florbetapir PET scans. De scans werden visueel beoordeeld als amyloïd positief/negatief. Verder berekenden we de gemiddelde binding potential (BPND) en standardized uptake value ratio (SUVr50-70) waarden in een bepaalde regio. We berekenden zes afkapwaarden voor amyloïd met verschillende data gedreven methodes (resulterende afkapwaarden: BPND 0.19/0.23/0.29; SUVr 1.28/1.34/1.43). De concordantie met visuele beoordeling was iets hoger voor BPND dan voor SUVr afkapwaarden, maar over het algemeen waren alle definities voor amyloïd positiviteit vergelijkbaar. Analyses in subgroepen lieten zien dat als er meer amyloïd stapeling was, het geheugen sneller achteruitging. Deelnemers met een lage amyloïd stapeling hadden een leereffect (verbetering van het geheugen), terwijl een hogere amyloïd stapeling geassocieerd was met achteruitgang in geheugen. Geheugenverandering van mensen met amyloïd stapeling in het grijze gebied (gedefinieerd als amyloïd stapeling tussen 0.19-0.29 BPND en 1.28-1.43 SUVr) zaten er tussenin. Deze resultaten laten zien dat niet alleen hoge stapeling, maar ook amyloïd stapeling in de grijze zone al geassocieerd is met suboptimale geheugenfunctie. In het ATN raamwerk worden meerdere biomarkers genoemd voor neurodegeneratie (N). In hoofdstuk 4 hebben we vijf N biomarkers met elkaar vergeleken (t-tau in hersenvocht, MTA op MRI, hippocampus volume (HV) op MRI, serum neurofilament light (NfL) en serum glial fibrillary acidic protein (GFAP)). Ook hebben we de associatie van de N biomarkers met klinische progressie en cognitieve achteruitgang in mensen met SCD onderzocht. N biomarkers correleerden matig met elkaar. T-tau correleerde het sterkst met p-tau, hoewel deze biomarkers uit verschillende groepen komen, wat maakt dat t-tau een onwenselijke maat is voor N. Alle N biomarkers waren geassocieerd met klinische progressie, maar alleen HV, NfL en GFAP hadden voorspellende waarde bovenop amyloïd en p-tau. Deze resultaten laten zien dat verschillende N biomarkers verschillende aspecten van neurodegeneratie reflecteren en niet inwisselbaar zijn. Met onze resultaten kunnen we niet één beste biomarker voor N kiezen, maar de resultaten illustreren wel dat N toegevoegde prognostische waarde heeft bovenop A en T. A

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw